top of page
Zoeken
  • Harry Pape-Luijten

Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed: Opgegraven geschiedenis


Inleiding

Het thema van de maand oktober binnen het Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed ligt ons als archeologen uiteraard na aan het hart: opgegraven geschiedenis. Zoals trouwe volgers van onze Facebookpagina ons al meermaals hebben zien melden is 2018 ogenschijnlijk sowieso het jaar van de archeologie, want de ontdekking volgden elkaar in rap tempo op de laatste maanden. Dus, wat kies je dan om hier uit te lichten? Wel, laten we nu zelf tijdens de Nationale Archeologiedagen wat geschiedenis hebben opgegraven, zoals u gisteren heeft kunnen lezen… en daar ook nog wat Europese context aan kunnen geven!

  • Januari: Creativiteit vanuit traditie

  • Februari: Duurzaam vakmanschap

  • Maart: Water

  • April: Gemaakt landschap

  • Mei: Europese routes

  • Juni: Verdedigingslinies

  • Juli: Erfgoed is van ons allemaal

  • Augustus: Landgoederen en buitenplaatsen

  • September: Beladen erfgoed

  • Oktober: Opgegraven geschiedenis

  • November: Religieus verleden

  • December: Grenzeloos erfgoed

Publiek belang

Archeologie is een publiek belang. Dat klinkt zowel heel logisch, als het tegenovergestelde ervan. Immers, archeologen vertellen verhalen over het verleden met behulp van overblijfselen uit het verleden. Echter, degene die daarvoor betaalt is meestal degene die een verplichting tot onderzoek opgelegd heeft gekregen… en deze heeft niet direct baat bij die mooie verhalen. Ik gebruik specifiek het woord ‘direct’, want de waarde van archeologie als return on investment is het afgelopen decennium enorm op de radar verschenen en gebleven. In andere woorden, ontwikkelende partijen zien steeds meer de toegevoegde waarde van archeologie op hun plannen voor een mooiere en betere leefomgeving. En laat die leefomgeving nou bij uitstek het publiek belang dienen: de cirkel is rond.

Zo ook in Park Lingezegen, waar al enkele jaren archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd om de plannen van een groen recreatiegebied tussen Arnhem en Nijmegen vorm te kunnen geven – een boost voor de lokale leefomgeving. Fietspaden, boomplantgaten, sloten en meer van dat soort ingrepen brengen bodemverstoring met zich mee – en daarmee de verplichting tot onderzoek. Eén van die locaties is de sloot langs de A325, de verbindingsweg tussen Arnhem-Zuid en de A15. Halverwege ligt Elst aan de westzijde van de weg, aan de oostzijde ligt het Vierdaagsebos. Het omringende gebied staat goed bekend vanwege de vele archeologische resten, vooral vanaf de periode IJzertijd – Romeinse Tijd. Veel van het archeologisch onderzoek in Park Lingezegen hangt samen met dit rijke Overbetuwse verleden, zo ook langs de A325.

Eerder deed ADC ArcheoProjecten al onderzoek ten behoeve van de verbreding van de sloot langs de A325, waarbij naast handgevormd aardewerk uit de IJzertijd en Romeinse Tijd ook een aantal metaalvondsten werden gedaan – mantelspelden, armbanden, ringen – van brons en zelfs van goud. Dus, toen wij vanuit het Park aan het kijken waren naar een mooie locatie voor een publieksopgraving in het kader van de Nationale Archeologiedagen, was een verbreding van de oorspronkelijke werkput (nu deel van de sloot) ideaal: men kon de locatie bereiken via het schouwpad langs de sloot en het Vierdaagsebos bood een verhoging om een ontvangsttent te plaatsen in het zicht van een fietspad. Maar zouden we ook echt wat vinden?

Niet alles wat blinkt is goud

Het moge duidelijk zijn dat de al gedane vondsten op de locatie van de publieksopgraving, waaronder de gouden ring, tot al dan niet hooggespannen verwachtingen had geleid. Natuurlijk weet je aan de andere kant nooit of een verwachting ook echt wordt ingelost, dat is de essentie van archeologie. Gelukkig kwamen al tijdens het eerste tijdsblok scherven aardewerk tevoorschijn, vooral uit het profiel. Maar er waren ook meerdere sporen aangekrast van tevoren, waaronder een vrij grote kuil in de achterste hoek van de put – in uiterst professionele termen een ‘barbapapa’ genoemd (…). En laat nu net dit spoor, dat we bewaarden voor later op de dag, de vondst van de opgraving hebben opgeleverd:

Het fragment in bovenstaande foto is gemaakt van blauw glas, dat bijna purper aandoet afhankelijk van het licht. Daarop is een enkele zigzaglijn van goudgeel glasdraad aangebracht ter versiering. Een schitterende vondst, zeker in de nazomerzon van zaterdag 13 oktober! Voor veel archeologen is een dergelijke vondst misschien nog wel specialer dan van een gouden ring, zoals die eerder werd gevonden in de naastgelegen put. Glas is natuurlijk van zichzelf al erg fragiel en als de decoratie en de kleuren dan ook nog in zo’n goede staat zijn overgeleverd uit het verleden, dan gaat menig archeologenhart toch ook sneller kloppen. Maar wat is het nu eigenlijk? En wat heeft het met Europa te maken?

Het fragment in kwestie is een deel van een zogeheten La Tène-armband. In oorspronkelijke staat is het dus een compleet sieraad geweest, waarvan de zigzagversiering mogelijk nog verder doorliep. De naamgeving La Tène slaat op een vindplaats die in 1857 werd ontdekt op de noordelijke oever van het Zwitserse meer dat tweetalig bekend staat als de Neuenburgersee en Lac de Neuchâtel. Dit werd de zogenaamde typevindplaats voor wat sindsdien de La Tène-cultuur heet: een West- en Centraal-Europese cultuur uit de Late IJzertijd (circa 450-12 voor Chr.), die vooral bekend staat om haar karakteristieke decoratiestijl. Als daarbij van een type-artefact gesproken zou mogen worden, althans voor de laatste 250 jaren voor Christus (La Tène C en D perioden), dan zou dat de befaamde armband zijn.

Grote aantallen, groot geluk

De glazen sieraden zijn verre van zeldzaam, want ze worden op heel veel nederzettingen gevonden. Vaak worden archeologische vondsten pas bijzonder geacht als ze maar heel zelden gevonden worden en natuurlijk is daar wat voor te zeggen. Echter, het is juist opvallend dat de La Tène-armbanden zo vaak gevonden worden: dit zegt namelijk veel over productie en handel. Hoewel we de Romeinse Tijd al steeds vaker in het licht zien van een bedrijvige samenleving die op grote schaal producten maakt en verhandelt, blijven de prehistorische culturen in dat beeld nog achter. Dit is eigenlijk onterecht, want in wezen zijn de La Tène-armbanden een prachtig voorbeeld van massaproductie en uitgekiende handelsnetwerken.

Rond 2009 waren er ruim vijfduizend armbandfragmenten bekend, in Nederland en aangrenzende regio’s in Vlaanderen en Duitsland. Binnen Nederland valt het gebied van de Nederrijn – de Rijnloop tussen Wijk bij Duurstede en Angeren – sterk op als we kijken naar de verspreiding van La Tène-armbanden. Onderstaande figuur uit het zeer informatieve artikel van Roymans en Verniers (2009), dat werd gepubliceerd in de Archeobrief, geeft hier beeld bij. Wat valt op? Het merendeel van de vondsten is gedaan langs of in het stroomgebied van rivieren, wat ons veel vertelt over de handel over water. Bij gebrek aan een degelijk wegennetwerk, dat pas in de Romeinse Tijd ontstond vanuit vooral een militair oogpunt, waren de rivieren de enige manier om een gebied te doorkruisen of contact te leggen met overzeese gebieden. Ten tweede zien we een sterke clustering in dat Nederrijngebied. Dit heeft geleid tot de hypothese dat hier productiecentra zijn geweest, van waaruit de armbanden werden verspreid over de ruimere regio.

Tot in detail

Hoewel ADC ArcheoProjecten de vondsten van de publieksopgraving nog tot in zeker detail zal uitwerken, konden we op basis van de vondst van ‘ons’ stukje armband wel al een tipje van de sluier oplichten. Zo kunnen we vaststellen dat het om een eenribbige armband ging, blauw tot purper gekleurd, met een enkele zigzaglijn als versiering. Als we de typologie (vormontwikkeling) opgesteld door Havernick in 1960 erbij pakken (zie de foto hieronder, eveneens uit het artikel van Roymans en Verniers), dan kunnen we met die informatie voorstellen dat het om een type 3b armband gaat. Samen met de types 3a en 7a behoren deze tot de meest gevonden soorten La Tène-armbanden in het Nederrijnse gebied. De blauwe kleur komt in de hele La Tène-periode dominant voor, maar purper bereikt vooral in de laatste fase (La Tène D) een hoogtepunt. Daarmee zou dit een relatief jonge armband zijn.

De hamvraag is natuurlijk: hoe en door wie werden deze armbanden gedragen? Voetstoots wordt aangenomen dat het om sieraden voor vrouwen gaat, wat ook goeddeels bewezen kan worden door vondsten in graven. Een statussymbool zal het niet zijn geweest, want de armbanden komen veel te vaak voor om als iets voor de elite te worden beschouwd – bijna elk huishouden in de Late IJzertijd leek wel één of meerdere armbanden te hebben! Wat wel een mogelijkheid is, is dat juist door dat veelvuldig voorkomen wellicht iedere eigenaar zich met een armband cultureel kon onderscheiden ten opzichte van andere culturen – en wellicht kon dat zelfs binnen een cultuur. Je kan het daarmee bijna vergelijken met de festivalbandjes die we nu nog dragen! Op basis van graf(veld)onderzoek wordt daarnaast vermoed dat de armbanden vanaf een leeftijd tussen 12 en 15 jaar door vrouwen werden gedragen, waarmee een mogelijk overgangsritueel – het vrouw worden en niet zo zeer het vrouw zijn – in beeld komt. Enkele antwoorden zijn geopperd, maar veel vragen blijven nog staan.

Through a glass, darkly

Het laatste woord is dus zeker nog niet gezegd over La Tène-armbanden en ik kijk er naar uit om meer over te gaan lezen en leren. Voor nu hoop ik dat dit kleine inkijkje in de Late IJzertijd van West- en Centraal Europa, aangewakkerd door die ene bijzondere vondst van onze publieksopgraving in Park Lingezegen, u aanmoedigt om eens met een andere blik naar uw eigen sieraden te kijken!

Meer lezen? Download dan het artikel van Roymans en Verniers uit de Archeobrief op de Academia-pagina van Linda Verniers hier.

Literatuur:

  • Roymans, N. G. A. M., & L. Verniers, 2009. Glazen La Tène-armbanden in het gebied van de Nederrijn: Typologie, chronologie en sociale interpretatie. In: Archeobrief, 13(4), 22-31.

73 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page