- Harry Pape-Luijten
Een archeologisch noodfonds voor nationaal belang

De kogel is door de kerk
Laat ik beginnen met een duidelijke stellingname: het is op zich een enorm waardevolle stap dat archeologen, als verenigde beroepsgroep, daadwerkelijk iets voor elkaar hebben gekregen m.b.t. een noodfonds voor archeologische vondsten van nationaal belang. In een veld waar versplintering en een veelheid aan belangen spelen, is dat zeker geen sinecure. Waar het om gaat? Deze tekst is aangenomen door de Tweede Kamer:
Een bedrag van € 250.000 voor een fonds of subsidieregeling voor archeologie, waar gemeenten aanspraak op kunnen maken voor het dekken van de extra kosten die samenhangen met de opgraving, wetenschappelijke uitwerking en publiekspresentatie van uitzonderlijke archeologische vondsten van (inter)nationaal belang.
Verheugd, ja, dat zijn we. Het is ook erg fijn om te zien dat archeologen in eerste instantie positief reageren op het behalen van wat een overwinning mag worden genoemd. En de kritische noot van vele archeologen ten aanzien van de hoogte van het bedrag is in principe terecht, maar dreigt al richting ’niet helemaal productief’ te gaan. Is het feit dat er nu geld is vooraleerst niet belangrijker dan dat er nog meer moet komen? De kunst gaat nu zijn om het bedrag dat al is toegezegd op de juiste plek te krijgen. En dat gaat de nodige voeten in de aarde hebben.
First things first
Laten we de energie nu daarom ook eerst gaan richten op de invulling van het proces rondom ons nieuwbakken fonds. Allereerst de hamvraag: wat is 'van nationaal belang' en wie bepaalt wanneer een vondst dat is? Ik wil mij even richten op het tweede deel van die vraag, want dat is mijn inziens in de discussie nog onderbelicht gebleven.
Gaat nationaal belang bepaald worden door een bestaande organisatie van archeologen, zoals de VOiA, NVvA of CCvD? Kan een partij die de belangen behartigt van een (deel van een) beroepsgroep objectief uitspraken doen over een predicaat dat meer geld voor onderzoek kan opleveren? Aan de andere kant, kan je voorbijgaan aan alle ervaring en inzichten van die verscheidenheid aan werknemers en ondernemers? Wellicht is een nieuw te formeren combinatie hier de uitkomst?
Of is het de RCE, die voor het bepalen van nationaal belang misschien bij uitstek dé partij had kunnen zijn, maar zich steeds verder heeft teruggetrokken door decentralisatie en zich nu profileert als kennisinstituut? En laten we niet vergeten dat de excessieve kostenregeling, die eens mogelijkheden bood voor extra budget daar waar nationaal belang in het geding was (en wat toen ook al moeilijk te bepalen was), juist op rijksniveau gestopt is: vanaf 2014 was er geen budget meer en is de regeling effectief stopgezet. Daarentegen: juist de rijksambtenaren hebben vaker met het subsidiebijltje op nationaal niveau gehakt en hebben ervaring met het principe nationaal belang op een breder vlak dan alleen archeologie of zelfs erfgoed.
Voorbij de professionele archeologie
Maar gaan alleen professionele archeologen iets over dit 'keurmerk' te zeggen hebben, of mogen archeologische vrijwilligers (ook bekend als amateurs, maar ik heb een bepaalde mening over die term die ik binnenkort nader zal bespreken) hier ook een bijdrage aan leveren? Juist zij kunnen de brug slaan tussen de professionele archeologie en het (geïnteresseerde) publiek. Daarentegen munten archeologische vrijwilligers uit in experiential knowledge over de lokale omgeving en niet zo zeer in het leggen van regionale of nationale verbanden.
Wat dan te zeggen van die overgrote meerderheid aan niet-archeologen in ons land? Na een stel Reuvensdagen waarin binnen het thema ‘Archeologie & Publiek’ – mijn inziens terecht – de meeste sessies werden gevoerd, lijkt het mij niet meer dan logisch dat een ten opzichte van de gehele Nederlandse bevolking relatief marginale beroepsgroep terdege rekening houdt met de wensen van ‘de natie’, hoe hol of juist beladen die term ook mag worden gemaakt. Immers, het gaat om gemeenschapsgeld dat ter beschikking wordt gesteld aan een sociaal-culturele wetenschap, die wat mij betreft tot doel heeft om ons verleden kenbaar en beleefbaar te maken voor een ieder. Wij archeologen zijn daarin de onderzoekers en mediators – en niet de (enige) eigenaren. Maar het kan ook niet de bedoeling zijn dat alleen makkelijk te visualiseren en beleefbaar te maken archeologie in aanmerking komt voor noodsteun. Het moge duidelijk zijn: vele belangen, vele gezichtspunten. Het lijkt verdorie wel een democratie.
Excessieve kosten zijn niet meer, leve excessieve kosten
De beëindiging van de excessieve kostenregeling wordt op de site van de RCE als volgt samengevat: "Door de inbedding van de archeologie in de ruimtelijke ordening zijn gemeenten inmiddels voorbereid op archeologische vondsten en is het vangnet van de rijksoverheid niet meer noodzakelijk.” Laten we één ding voorop stellen: het is juist de onvoorspelbaarheid die archeologie kenmerkt – en die het noodfonds tot een noodzakelijkheid maken. Dat we dat besef als archeologen hebben weten over te brengen is eigenlijk een rechtvaardiging van de oude regeling, een kleine klaagzang over de teloorgang ervan en een loflied voor de kans om een nieuwe en betere versie op poten te zetten.
Ik ben er heilig van overtuigd dat de rol van het toeval in (commercieel) archeologisch onderzoek tot een minimum kan worden gebracht door heldere keuzes, besluiten aan de voorkant en goede advisering. Echter, je kan de rol van de dobbelstenen maar zover beïnvloeden. Het is vervolgens aan ons allemaal om in bijzondere situaties te bepalen wat van nationaal belang is en waar we dat gemeenschapsgeld uit het hele land in willen investeren. Zelf zou ik als uitgangspunt willen nemen dat het krijgen van geld uit de pot betekent dat je als gemeente verplicht bent om het resultaat te vertalen richting de bevolking. Sterker nog, dat zou het allesoverheersende streven moeten zijn. Niet puur wetenschappelijke kennisvermeerdering, want dat is wat mij betreft in de ‘Malta-archeologie’ nog altijd een middel (of zo je wil, zeer schone bijvangst) en geen doel op zich. Geld voor goede syntheses van bestaand onderzoek is een geheel ander onderwerp, dat een eigen behandeling en budget verdient.
AMZ
Uiteraard staat het buiten kijf dat aanspraak op het fonds geen gevolg mag zijn van gebrekkige archeologische monumentenzorg (AMZ), want ik mag toch hopen dat we met zijn allen wijzer zijn geworden in de afgelopen decennia. Dit geldt zowel voor ontwikkelende gemeentes als voor ontwikkelaars die bij de gemeentelijke overheid aankloppen voor steun. Hier kunnen we ook leren van ervaringen met wijlen de excessieve kostenregeling, want in die zin spelen veel van de kwesties die zich toen voordeden opnieuw. Met het nieuwe noodfonds, hoe dat ook gaat worden ingericht, ligt er voor gemeentes een gouden kans om zichzelf te profileren én om aansluiting te zoeken bij nationale thema’s die de regionale thematiek overstijgen. Gelijktijdig kan ons AMZ-systeem laten zien dat het volwassener is geworden en het verdient om nog steeds te bestaan. We kunnen als archeologen wel blijven zeggen dat we niet altijd serieus genomen worden, maar daar zijn we nog altijd zelf bij. Respect krijg je niet zomaar, dat moet je verdienen. Dat betekent rug rechten, staan voor je vak, realistisch zijn en de belangen van anderen onderkennen. Gaan we onze kans grijpen?
De schouders eronder
Kortom: veel vragen, weinig antwoorden. Ik applaudisseer samen met mijn collega-archeologen voor het in het leven komen van het noodfonds, want dat we er blij mee zijn moge zonneklaar zijn. Maar dit is nog maar het begin. Niet qua bedrag, maar qua invulling en uitvoering. Zonder een plan als fundament voor de komende jaren kunnen we bakken met geld krijgen, maar dan wordt dat niet zonder meer besteed aan die dingen die er breed gedragen 'toe doen’. Dus, schouders eronder!
---
Verder lezen en kijken:
- Heleen van Londen in gesprek met Inge van der Vlies over nationaal belang